Vermoed je dat je kindje voedselallergie heeft? Of misschien jij zelf? Mogelijk merk je dat je steeds bepaalde klachten krijgt wanneer je bepaald voedsel hebt gegeten. Dit hoeft echter niet altijd een voedselallergie te zijn. Er zijn ook voedingsmiddelen die een niet-allergische reactie geven. Daarom raden we je aan naar de huisarts te gaan bij herhaalde klachten.
Reactie op eiwitten
Vrijwel alle voedingsmiddelen van plantaardige en dierlijke oorsprong bevatten eiwitten. Voedselallergie is een abnormaal sterke reactie van het afweersysteem op eiwitten in ons voedsel. De eiwitten die een reactie veroorzaken, noemen we allergenen. Deze eiwitten (allergenen) worden door het lichaam als indringers gezien, die onschadelijk moeten worden gemaakt. Het lichaam reageert daarom met het vormen van antistoffen. Elke keer als het allergeen wordt herkend, komen de antistoffen direct in werking. Dit heet ‘sensibilisatie’. Deze antistoffen noemen we IgE. Elk allergeen heeft zijn eigen antistof (specifiek IgE). Als reactie komen allerlei stoffen in het lichaam vrij, onder andere histamine. Dit noemen we de allergische reactie. De klachten zijn afhankelijk van waar in het lichaam deze reactie plaatsvindt.
Komt het vaak voor?
Voedselallergie komt bij zuigelingen en jonge kinderen (5-7 procent) vaker voor dan bij volwassenen (2-3 procent). De darmen en het afweersysteem zijn op jonge leeftijd nog niet volledig ontwikkeld. Daardoor kan het voorkomen dat eiwitten nog niet goed zijn afgebroken. Deze wat grotere eiwitdeeltjes worden in het bloed opgenomen en kunnen dan de voedselallergie veroorzaken.
Welke voedingsmiddelen?
De meeste allergische reacties ontstaan op koemelk, schaaldieren, schelpdieren, vis, kippenei, noten, pinda, soja, appel en sesamzaad.
Percentage mensen met reactie op een voedingsmiddel
Voedingsmiddel | Kinderen | Volwassenen |
---|---|---|
Melk |
2,5 |
0,3 |
Ei |
1,3 |
0,2 |
Pinda |
0,8 |
0,6 |
Noten |
0,2 |
0,5 |
Vis |
0,1 |
0,4 |
Schaaldieren |
0,1 |
2,0 |
Algemeen |
6,3 |
2,7 |
Bron: H. Sampson; J Allergy Clin Immunol, mei 2004;113:805-819
Voedselallergie kan verspreid over het hele lichaam klachten geven. Onderstaand overzicht geeft in grote lijnen de klachten weer per orgaan:
Klachten | Gevolgen | |
1 | Huidklachten | roodheid, jeuk, galbulten, herhaalde aanvallen van jeukende bulten, eczeem |
2 | Oogklachten | jeuk, roodheid van oogslijmvliezen, tranen, vochtophoping onder de ogen |
3 | Angioedeem | plaatselijke vochtophopingen, vooral in het gezicht; glottisoedeem, zwelling kan levensbedreigend zijn |
4 | Bovenste luchtwegen | verstopte neus, jeuk, loopneus, niezen, vochtophoping rond strottenhoofd, heesheid, droge hoest |
5 | Onderste luchtwegen | hoesten, benauwdheid, kortademigheid, piepende ademhaling, samengetrokken tussenribspieren |
6 | Oraal allergiesyndroom | blaasjes/zwelling van de lippen, tong, keel of verhemelte, jeuk in mond |
7 | Maagdarmklachten | misselijkheid, buikpijn, brandend maagzuur, overgeven, diarree of juist obstipatie |
8 | Hart- en vaatklachten/anafylaxie | snelle pols (soms trage pols bij anafylaxie), lage bloeddruk, duizeligheid, flauwte, bleekheid, zweten, bewusteloosheid (shock) |
9 | Overige klachten | samentrekken baarmoeder, gevoel van naderend onheil, gedragsveranderingen, ontsteking van oog en middenoor |
Voedselallergie en voedselovergevoeligheid worden vaak met elkaar verward. Dat is niet zo vreemd, want de symptomen lijken erg op elkaar. Bij een allergische reactie kunnen de klachten snel optreden en heftig verlopen. Niet-allergische reacties treden meestal maximaal binnen 48 uur op.
Allergische reactie
Een allergische reactie op voedsel ontstaat pas ná contact met bepaalde eiwitten uit de voeding. Ons lichaam reageert hierop door specifieke afweerstoffen aan te maken. Hierdoor ontstaat de gevoeligheid voor dit bepaalde eiwit. Dat noemen we ‘sensibilisatie’.
De gevormde afweerstoffen heten immunoglobulines, IgE. Deze IgE bevindt zich op mestcellen die overal in het lichaam voorkomen. Als dit IgeE in contact komt met het bijbehorende allergeen, dan komt er histamine vrij uit deze mestcellen. Histamine is verantwoordelijk voor het ontstaan van de verschijnselen bij allergie.
Ook kunnen niet-allergische reacties optreden na contact met stoffen in de voeding. Hierbij is ons afweersysteem (immuunsysteem) niet betrokken en verloopt de reactie via een andere weg. Bijvoorbeeld door een tekort aan een bepaald enzym, zoals bij lactose-intolerantie. Maar ook door stoffen die al in de voeding aanwezig zijn, zoals histamine of tyramine. Veel mensen verdenken toegevoegde kleurstoffen in voeding als oorzaak van overgevoeligheid. Maar over het mechanisme hierachter is nog te weinig bekend.
Mensen met een pollenallergie of latexallergie hebben vaak een allergie voor bepaalde fruitsoorten, groenten of noten. Dit noemen we ‘kruisreactie’. Het immuunsysteem kan soms geen onderscheid maken tussen eiwitten, omdat deze sterk op elkaar lijken. Dit kan tussen voedingsmiddelen onderling of tussen voedingsmiddelen, en pollen en/of tussen voedingsmiddelen en latex. Bijvoorbeeld: het appelallergeen lijkt zoveel op het allergeen van de berk, dat de allergische persoon niet alleen op de berk reageert, maar ook op de appel. 70 procent van de voedselallergieën zijn in verband te brengen met pollen (paraberksyndroom). De meest voorkomende klacht hierbij is tinteling en irritatie van mond, keel en ogen. Dit heet het Oraal Allergie Syndroom (O.A.S.).
Voorbeelden van kruisallergieën zijn:
Berk: appel, hazelnoot, wortel, aardappel, selderij, kers, peer, walnoot.
Bijvoet: selderij, wortel, venkel, peterselie, koriander, mosterd.
Gras: aardappel, tomaat, tarwe, pinda.
Koemelk: geitenmelk, schapenmelk, rundvlees.
Pinda: boomnoten, soja bonen, groene bonen, groene erwten, linzen, lupine.
Linzen: soja, pinda.
Latex: banaan, avocado, kiwi, kastanje, papaja, vijgen (aardappel, tomaat).
Varkensvlees: kat.
Er zijn twee belangrijke factoren die een rol spelen bij het ontstaan van voedselallergie: erfelijke component en blootstelling aan het allergeen. Beide moeten aanwezig zijn om de allergie tot uiting te laten komen.
Erfelijk
Allergieën zijn meestal erfelijk. Iemand kan aanleg voor allergie hebben, zonder klachten te ontwikkelen. Wie één allergische ouder heeft, heeft zelf meer kans om een allergie te ontwikkelen. En wanneer beide ouders allergisch zijn, is die kans nog veel groter, tot 80 procent. Bij twee niet-allergische ouders is die kans 10 procent.
Blootstelling
Alleen erfelijke aanleg is niet genoeg om allergisch te worden. Daar is ook nog contact met het allergene voedingsmiddel voor nodig. Want daarna treedt pas de reactie op. In een eerste contact met het allergeen treedt sensibilisatie op, het gevoelig worden voor dat bepaalde allergeen. Vanaf dat moment reageert iemand allergisch.
Afweerreactie
Bij de afweerreactie worden afweerstoffen gevormd. Deze heten immunoglobulines van het E-type, afgekort IgE. Overal in het lichaam zitten mestcellen. Na inname van een bepaald voedingsmiddel komt het eiwit uit dat voedingsmiddel in contact met dat specifieke IgE. De reactie die optreedt heeft tot gevolg dat er uit de korrels in de mestcelen biologisch sterk werkzame stoffen vrijkomen. Zoals histamine. Histamine geeft bepaalde verschijnselen en klachten bij allergie.
Voedselallergie is soms moeilijk vast te stellen, omdat de klachten ook bij veel andere ziektebeelden voor kunnen komen. De huisarts zal vragen stellen, de klachten bekijken met een lichamelijk onderzoek en zo nodig allergologisch onderzoek aanvragen. Het is handig om een voedseldagboek bij te houden, vóór je naar de huisarts gaat.
Wat doet de huisarts?
De huisarts zal bij vermoeden van voedselallergie vragen stellen over:
Zo mogelijk zal de arts ook een lichamelijk onderzoek uitvoeren. Nadat de arts alle nodige informatie heeft verzameld, kan hij besluiten dat verder allergologisch onderzoek nodig is. Dit onderzoek kan het beste worden uitgevoerd door een specialist van een ziekenhuis, die ervaring heeft met voedselallergie. Adressen kunt u vinden onder 'Waar kan ik terecht'.
Naar de specialist
Is je kind voor allergieonderzoek doorverwezen naar het ziekenhuis? In dit filmpje zie je wat je daar kunt verwachten.
Voor bloedonderzoek wordt een beetje bloed bij afgenomen en IgE bepaald. Dit bloedonderzoek heet immunocap, maar wordt vaak nog met de oude naam RAST-test aangeduid. Er kan steeds specifieker worden getest, waardoor het soms duidelijker is wélke specifieke stukjes allergenen bij de reactie betrokken zijn. Bijvoorbeeld de test op specifieke pinda-allergenen. De bloedtest heeft beperkte waarde. Een positieve test geeft namelijk alleen maar aan dat er antistoffen zijn gevormd. Niet zeker is dat het voedingsmiddel ook daadwerkelijk de klachten veroorzaakt. En een negatieve uitslag sluit een allergie voor een bepaald voedingsmiddel niet 100 procent uit. Toch heeft deze test een duidelijke plaats in de diagnostiek en wordt deze vaak gebruikt in combinatie met andere onderzoeken.
Huidpriktest en Prik-priktest
Bij de huidpriktest worden druppels van extracten van mogelijke allergenen op de huid gedruppeld. Daar wordt vervolgens doorheen geprikt. Na 15-20 minuten wordt de prikplaats op de huid bekeken en beoordeeld op een reactie. Beoordeling van een huidtest bij eczeem vereist kennis en ervaring.
De prikpriktest lijkt op de huidpriktest. Bij de huidtest wordt eerst in het verse product en dan met dezelfde prikker in de huid geprikt. Zie verder huidpriktest. Deze test wordt uitgevoerd als er een vermoeden is dat een vers voedingsmiddel de klachten veroorzaakt.
Eliminatie-provocatie
In de praktijk is het eliminatie-provocatieonderzoek doorslaggevend bij het aantonen of ontkennen van voedselallergie. Het verdachte voedingsmiddel wordt hierbij 4-6 weken weggelaten. Als de klachten verdwijnen, wordt het 'verdachte’ voedingsmiddel opnieuw gegeven. Komen dezelfde klachten weer terug, dan is een allergie voor het geteste voedingsmiddel aangetoond. Soms wordt een diagnostisch werkend diëtist bij deze fase van onderzoek betrokken. We raden je aan een diëtist in te schakelen om het tijdelijke dieet tijdens het onderzoek te begeleiden, zeker als je meerdere voedingsmiddelen tegelijkertijd moeten vermijden. Bij vermoeden van een ernstige reactie moet een provocatietest onder medische begeleiding plaatsvinden.
Dubbelblind placebogecontroleerd onderzoek
De gouden standaard in de geneeskunde is de diagnostische methode die bij een bepaalde aandoening de grootste zekerheid geeft over het al dan niet aanwezig zijn van die aandoening.
Dubbelblinde placebogecontroleerde voedselprovocatie is tot nu toe de betrouwbaarste test op allergie. Hierbij krijgt de patiënt meerdere testvoedingen. Zowel de arts als de patiënt weet niet welke van de testvoedingen het voedselallergeen bevat. De ene testvoeding bevat wel het te testen voedselallergeen, de andere testvoeding niet. Tijdens de testperiode worden oplopende hoeveelheden getest. Deze test vindt nog zeer beperkt plaats op een speciale afdeling van een ziekenhuis. Pas achteraf is bekend wanneer het verdachte voedingsmiddel is getest of de ‘nep’voeding (het placebo). Bij eczeemklachten is de reactie op de voeding vaak niet onmiddellijk duidelijk.
Diagnose
De arts kan met de resultaten uit de onderzoeken een diagnose stellen. De onderzoeken kunnen al bij zuigelingen van enkele weken worden uitgevoerd. Vaak is dan een bloedtest voldoende. Het zo vroeg mogelijk stellen van de diagnose is belangrijk om tijdig preventieve adviezen te kunnen geven. Vooral kinderen kunnen over hun allergie heen groeien. 60 procent van de kinderen verdraagt weer melk of ei als ze naar school gaan. Rond het achtste jaar is dit zelfs 85 procent. Allergieën voor vis, noten en pinda’s duren vaak levenslang.
Er zijn géén betrouwbare alternatieve onderzoeken. Alternatieve onderzoeken die in verband met mogelijke voedselallergie worden uitgevoerd zijn:
Vaak ontstaat een voedselallergie op zuigelingenleeftijd, bij ongeveer 5-7% van de baby's. Maar het kan ook op latere leeftijd ontstaan. Ook kan een kind over een voedselallergie heen groeien. De verschillen van persoon tot persoon zijn dus groot. Voedselallergie komt bij ongeveer 2-3 procent van de volwassenen voor. Lopend onderzoek moet een preciezer beeld geven over hoe vaak voedselallergie voorkomt en wat het verloop is.
Grote individuele verschillen
Kinderen kunnen helemaal over een voedselallergie heen groeien. Maar het kan ook zijn dat een kind levenslang last van een voedselallergie houdt. Dit is niet te voorspellen. Bij 5 tot 7 procent van de kinderen komt voedselallergie in de eerste levensjaren voor. Koemelkallergie komt bij 2 tot 3 procent van de zuigelingen voor. Op schoolleeftijd heeft nog 4 procent van de kinderen last van voedselallergie.
Voedselallergie komt bij ongeveer 2-3 procent van de volwassenen voor.
Allergische mars
Afhankelijk van de leeftijd zien we verschillende uitingsvormen van allergie. Deze uitingsvormen kunnen elkaar opvolgen. We spreken dan van een ‘allergische mars’. Op zuigelingenleeftijd staat voedselallergie vaak op de voorgrond, met maag-, darm- of huidklachten. Bij jonge kinderen is dat atopisch eczeem. Tussen 4 en 7 jaar zien we vooral luchtwegproblemen, zoals astma. Vanaf de puberteit komt weer meer hooikoorts voor. Hooikoorts wordt steeds vaker ook bij jonge kinderen vastgesteld. De grafiek hieronder geeft het aantal allergische aandoeningen weer naar leeftijd.
Bij de behandeling van voedselallergie schrap je de voedingsmiddelen waarop je reageert uit de voeding. Dat is vaak moeilijk. En er blijft nog een geringe kans op contact met het voedselallergeen. Daarom kunnen medicijnen nodig zijn. Ook kunnen medicijnen en aanvullende behandeling nodig zijn om tegelijkertijd aanwezige andere allergische klachten tegen te gaan.
Dieet
Bij voedselallergie is altijd een dieet nodig. Dit dieet kan soms aangepast worden, omdat in de loop van de tijd bepaalde allergieën minder kunnen worden of nieuwe allergieën kunnen ontstaan. Begeleiding door een ervaren arts is daarom noodzakelijk. Daarnaast wordt bijna altijd een diëtist ingeschakeld. Die houdt in de gaten of de totale voeding nog wel volwaardig is. Een diëtist weet welke voedingsmiddelen goede vervangers zijn en kan adviseren over leven met voedselallergie.
Medicijnen
Als met een dieet niet alle klachten te voorkomen zijn, kunnen verschillende medicijnen de klachten verminderen.
Bij het risico van een snelle, levensbedreigende reactie (anafylactische shock) krijg je een adrenalinepen voorgeschreven. Dit is een met adrenaline gevulde injectiepen, die speciaal is ontwikkeld om door niet-medisch geschoolden te gebruiken bij anafylaxie.
Naast voedselallergie kun je ook last hebben van inhalatieallergieën, zoals een allergie voor huisstofmijt, dieren of pollen. Sanering, het aanpassen van de leefomgeving, kan nodig zijn om klachten te beperken of te voorkomen.